Orthostatische intolerantie (O.I.) – symptomen die opkomen of erger worden bij staan en verminderen bij zitten of liggen, door het onvermogen om de bloeddruk correct te regelen – komt courant voor bij M.E.(cvs). Deconditionering – vermindering van het fysiek funktioneren ten gevolge lichamelijke inaktiviteit – werd verondersteld een rol te spelen bij ontwikkeling van O.I. Dit wordt hier weerlegd d.m.v. degelijk onderzoek bij mensen met M.E.(cvs): de auteurs besluiten dat deconditionering (gedefinieerd op basis van de uitkomsten van een cardiopulmonaire inspanning test) orthostatische intolerantie niet veroorzaakt: er werd een abnormale afname van de hersen-doorbloeding tijdens orthostatische belasting vastgesteld bij alle M.E.(cvs)-patiênten ongeacht hun (percentage) maximale zuurstof-consumptie (% piek VO2).
Dit is van belang omdat deconditionering in veel gevallen wordt aangepakt via inspanning-therapie maar het proberen verbeteren van orthostatische intolerantie door graduele inspanning bij M.E.(cvs) zal dus schadelijk zijn.
————————-
J Transl Med. (2021)19: 193
Deconditioning does not explain orthostatic intolerance in ME/CFS (Myalgic Encephalomyelitis/ Chronic Fatigue Syndrome)
C Linda M C van Campen (1), Peter C Rowe (2), Frans C Visser (3)
1 Stichting CardioZorg, Hoofddorp, Netherlands
2 Department of Paediatrics, Johns Hopkins University School of Medicine, Baltimore, MD, USA
3 Stichting CardioZorg, Hoofddorp, Netherlands
Samenvatting
Achtergrond: Orthostatische intolerantie (OI) wordt frequent gevonden bij individuen met Myalgische Encefalomyelitis/ Chronische Vermoeidheid Syndroom (M.E./CVS). Er zijn publicaties die hebben voorgesteld dat deconditionering een belangrijk pathofysiologisch mechanisme is bij verscheidene vormen van OI, inclusief posturale orthostatische tachycardie syndroom (POTS); maar daarover bestaan tegenstrijdige opinies. Deconditionering kan objectief worden geklassificeerd via de voorspelde piek zuurstof-consumptie (VO2) waarden van een cardiopulmonaire inspanning test (CPET). Daarom: als deconditionering een belangrijke bijdragend factor is voor OI-symptomatologie, zou men verwachten dat er een verband bestaat tussen de mate van vermindering van de piek VO2 bij een CPET en de mate van daling van de CBF [‘Cerebral Blood Flow’; bloeddoorstroming van de hersenen] tijdens ‘head-up’ kantel-test (HUT).
Methode & resultaten: Er werden 22 gezonde controles (HCs) en 199 M.E./CVS-patiënten opgenomen in de studie. Deconditionering werd als volgt geklassificeerd via de CPET-responsen: % piek VO2 ≥ 85% = geen deconditionering, % piek VO2 65-85% = milde deconditionering en % piek VO2 < 65% = ernstige deconditionering. HCs hadden een hogere zuurstof-consumptie bij de ventilatoire drempel [VT; drempel waar bij inspanning de ademhaling onevenredig groot wordt qua zuurstof-verbruik, punt waar de ademhaling hoger dan normaal wordt en er meer zuurstof wordt ingeademd; geeft aan hoe intens een persoon zich inspant] en bij piek inspanning vergeleken met M.E./CVS-patiënten (p tussen 0.001 & < 0.0001). Hoewel M.E./CVS-patiënten een significant grotere CBF-reductie dan HCs vertoonden (p < 0.0001), waren er geen verschillen qua CBF-reductie bij de M.E./CVS-patiënten met geen, milde of ernstige deconditionering. We klassificeerden de hemodynamische respons bij HUT in drie categorieën: normale hartslag en bloeddruk respons, posturale orthostatische tachycardie syndroom of orthostatische hypotensie. Er werden in deze drie groepen geen verschillen qua mate van CBF-reductie getoond.
Besluit: Deze studie toont dat bij M.E./CVS-patiënten orthostatische intolerantie niet wordt veroorzaakt door deconditionering zoals die wordt gedefinieerd bij een cardiopulmonaire inspanning test. Een abnormaal hoge daling van de cerebrale bloeddoorstroming tijdens orthostatische stress was bij alle ME/CFS-patiënten aanwezig, ongeacht hun % piek VO2 bij een cardiopulmonaire inspanning test.
Inleiding
Orthostatische intolerantie (OI) is een frequente bevinding bij individuen met Myalgische Encefalomyelitis/ Chronische Vermoeidheid Syndroom (M.E./CVS). De prevalentie van OI-symptomen bij volwassenen met M.E./CVS varieert tussen 28 & 96%. Deze grote variatie is te wijten aan verschillen qua patiënten-selektie, methodologie van de orthostatische testen en de volledigheid van de vaststellingen van orthostatische symptomen. Wij vonden een prevalentie van OI-symptomen van 82% bij volwassenen en 96% bij adolescenten [Roma M, Rowe PC et al. Impaired health-related quality of life in adolescent Myalgic Encephalomyelitis/ Chronic Fatigue Syndrome: the impact of core symptoms. Front Pediatr. (2019) 7: 26 /// van Campen CLMC et al. Cerebral blood flow is reduced in ME/CFS during head-up tilt testing even in the absence of hypotension or tachycardia: a quantitative, controlled study using Doppler echography. Clin Neurophysiol Pract. (2020) 5: 50-8]. OI wordt nu beschouwd als één van de kardinale kenmerken van M.E./CVS.
Sommige auteurs hebben voorgesteld dat deconditionering een belangrijk pathofysiologisch mechanisme is bij verscheidene vormen van OI, inclusief posturale orthostatische tachycardie syndroom (POTS). In tegenstelling daarmee stelt het ‘Heart Rhythm Society Expert Consensus document’ (2015) omtrent POTS: “Het is onduidelijk of deconditionering de voornaamste oorzaak of een secundair fenomeen is.”.
Er werd gesuggereerd dat de mate van deconditionering kan worden aangetoond via een cardiopulmonaire inspanning test (CPET) bij patiënten met OI. Men definieert een ‘cut-off’ waarde voor percentage piek zuurstof-consumptie (VO2) van ≥ 85% als indicatief voor de aanwezigheid van deconditionering, 65-84% voor milde deconditionering en < 65% als ernstige deconditionering.
Wij rapporteerden dat extracraniale [buiten de schedel] Doppler beeldvorming [d.m.v. ultrasone geluidsgolven] van de interne halsslagaders en vertebrale arterieën [wervelslagaders in de nek] de totale cerebrale bloeddoorstroming (CBF) kan meten tijdens een ‘head-up’ kantel-test (HUT) en zo een objectieve bevestiging van OI geeft. Bij gezonde volwassenen identificeerde deze techniek een gemiddelde van 7% reductie van de CBF tijdens 30 min HUT. Bij M.E/CVS-patiënten was de gemiddelde reductie van de CBF echter 26% [zie van Campen CLMC et al. hierboven]. Bovendien was er een significant verband tussen de CBF-reductie en OI-symptomatologie tijdens de kantel-test. Deze gegevens suggereren dat CBF-metingen gevoeliger zijn voor OI bij M.E./CVS-patiënten tijdens een HUT dan de standaard-methodes voor het klassificeren van OI enkel op basis van hartslag en bloeddruk.
Als deconditionering een belangrijke bijdragende factor voor OI-symptomatologie is, dan zou een verband tussen de mate van vermindering qua piek VO2 tijdens CPET en de daling qua CBF tijdens HUT worden verwacht. Om deze hypothese na te gaan, onderzochten we alle M.E./CVS-patiënten die zowel een CPET als CBF-metingen tijdens HUT hadden ondergaan.
Patiënten, materialen & methodes
[…] Diagnose: Chronische Vermoeidheid Syndroom (CVS): Fukuda Criteria – Myalgische Encefalomyelitis (M.E.): internationale M.E. criteria. Alternatieve diagnoses die de vermoeidheid konden verklaren, werden uitgesloten.
Voor deze studie selekteerden we patiënten waarvan de HUT en een CPET beschikbaar waren die werden uitgevoerd binnen een interval van 1 jaar. De HUT werd uitgevoerd omwille van een klinisch vermoeden van OI; de CPET om verscheidene redenen […]. Het tijd-interval van één jaar was bedoeld om te verzekeren dat de klinische conditie van de patient relatief stabiel was. Bijkomend werden de M.E./CVS-patiënten die een bewezen significante CBF-reductie hadden. Ter vergelijking werden gezonde controles (HCs) opgenomen die HUT & CPET ondergingen (interval 3 maand). Patiënten met ‘body-mass-index’ (BMI) ≥ 37, met een Doppler-onderzoek van onvoldoende kwaliteit en die medicatie namen om de hartslag (HR) of bloeddruk (BP) te verlagen, werden uitgesloten.
De veranderingen qua HR & BP tijdens ‘head-up’ kantel-test warden geklassificeerd volgens consensus: normale HR- & BP-respons, klassieke orthostatische hypotensie (cOH; een daling van meer dan 20 mmHg systolische bloeddruk (SBP) en meer dan 30 mmHg in geval van een SBP meer dan 160 mmHg, of een daling van 10 mmHg diastolische bloeddruk (DBP) van 1 tot 3 min na aanvang van de kanteling), vertraagde (‘delayed’) orthostatische hypotensie (dOH; gelijkaardige veranderingen in BP als voor klassieke orthostatische hypotensie maar zich ontwikkelend na 3 min na aanvang van de kanteling), POTS (een gestage toename van minstens 30 bpm binnen 10 min na kanteling, zonder significante daling in BP) en syncope [‘flauwvallen’, verlies van bewustzijn] of bijna-syncope (VVS [vasovagale syncope; tijdelijk en omkeerbaar bewustzijnsverlies veroorzaakt door een verwijding van de bloedvaten door stimulatie van de nervus vagus]).
[…]
‘Head‑up’ kantel test met meting van de cerebrale bloeddoorstroming
[…] 20 min ruglig vóór kanteling (‘tilt’) met het hoofd naar boven (‘head-up’) tot 70 graden gedurende maximum 30 min; continue registratie van HR, SBP & DBP d.m.v. vinger-plethysmografie [meting van perifere doorbloeding] […]. […] Meting van de bloeddoorstroming-snelheid van de interne halsslagader (ICA) en vertebrale arterie (VA) via Doppler-techniek, in ruglig en tweemaal tijdens de rechopstaande fase […]. […]
Berekening van de bloeddoorstroming […] CBF: gemiddelde bloedstroom-snelheid x gemiddelde oppervlakte. Om te compenseren voor respiratoire variatie werd van de ‘flow’ in de vier arterieën voor 6 hart-cycli het gemiddelde genomen. Totale cerebrale bloed-doorstroming = de som van de ‘flow’ van de vier arterieën. […] Aangezien de cerebrale bloeddoorstroming afhankelijk is van de leeftijd werden verschillen tussen ruglig en het einde van de kanteling [‘end-tilt’] uitgedrukt als percentage vermindering […].
[…]
Cardiopulmonaire inspanning test
Fiets-ergometer […] [van Campen CLMC, Visser FC. Validity of 2-day cardiopulmonary exercise testing in female patients with Myalgic Encephalomyelitis/ Chronic Fatigue Syndrome. Int J Curr Res. (2020) 12: 10436-42] – oplopende belasting 10-30 W/min. Continue meting van zuurstof-consumptie (VO2 in ml/min/kg), koolstofdioxide-afgifte (VCO2 in ml/min/kg) en zuurstof-saturatie […]. Continue ECG-registratie, HR- & BP-meting […]. […] Piek VO2: gemiddelde van de VO2-metingen van de laatste 15 s voor het beëindigen van de inspanning. VO2 bij VT en piek: uitgedrukt als percentage van de normale waarden van een populatie-studie (% VT VO2, % piek VO2). De gemiddelde ‘respiratory exchange ratio’ (RER; VCO2/VO2 [verhouding tussen het volume afgegeven CO2 en het volume opgenomen O2 = ca. 0,8 bij rust; kan groter dan 1 worden bij intense inspanning]) van de laatste 15 s werd berekend. Aangezien absolute zuurstof-consumptie verschilt tussen vrouwen en mannen, en leeftijd-gerelateerd is, werden de resultaten uitgedrukt als percentage van een referentie-groep […].
Statistische analyse
[…] We kozen voor een p-waarde van < 0.01 om statistische significantie aan te geven.
Resultaten
Deelnemers
Van de 1.124 patiënten die voldeden aan de criteria voor M.E./CVS werd bij 916 een HUT uitgevoerd (klinisch vermoeden van OI). Van die 916 werden er 65 uitgesloten omwille van onvoldoende kwaliteit of ontbrekende gegevens van de CBF-metingen, de aanwezigheid van cOH en VVS, of het gebruik van HR- en BP-verlagende medicatie. Van de overblijvende 851 ondergingen er 249 minstens één cardiopulmonaire inspanning-test. Van die 249 werden er 2 uitgesloten omwille van het gebruik van HR- en BP-verlagende medicatie, geen enkele had een BMI ≥ 37. Bij 199 patiënten was het interval tussen HUT en CPET minder dan 1 jaar (gemiddeld 4 ± 3 maand) en bij 48 patiënten was het interval meer dan 1 jaar. Bij geen enkele van de 199 patiënten bleek een belangrijke verandering van de symptomen of funktie […]. 28 individuen van de groep met een normale HR- en BP-respons (normHRBP) tijdens HUT (21%) vertoonden een normale CBF-reductie, terwijl de resterende 105 (79%) een abnormale CBF-reductie hadden. Alle patiënten met POTS (n = 39) en dOH (n = 27) vertoonden een abnormale CBF-reductie; dat kwam dus op een totaal van 171 patiënten voor de studie. Bij 67 patiënten werd de HUT uitgevoerd na de CPET, bij 106 patiënten kwam de HUT vóór de CPET. […] Er waren 22 HCs die voldeden aan de inclusie-criteria voor een HUT en CPET binnen het vastgestelde studie-interval, en die een normale HR- & BP-respons tijdens HUT hadden. […]
De demografische gegevens van de M.E./CVS-patiënten met een normale HR- & BP-respons (n = 105), POTS (n = 39) en dOH (n = 27) verschilden niet significant.
Uit de resultaten van de CPET van de drie M.E./CVS-groepen bleken geen enkele bestudeerde parameters verschillend. Uit de hemodynamische en CBF-gegevens tijdens HUT van de drie patiënten-groepen kwam naar voor dat de HR bij het einde van de kanteling het hoogst was voor de POTS patiënten-groep t.o.v. de andere twee patiënten-groepen (beide p < 0.0001). SBP bij het einde van de kanteling bij patiënten met dOH was lager vergeleken met de andere twee patiënten-groepen maar bereikte slechts significantie bij vergelijking van dOH-patiënten vs. normHRBP patiënten: p < 0.0001. Ook de DBP bij het einde van de kanteling was lager bij de dOH-patiënten vergeleken met de twee andere patiënten-groepen, maar significantie werd enkel bereikt bij de vergelijking van de dOH-patiënten vs. de normHRBP-patiënten: p < 0.0001. Baseline, ‘end-tilt’ CBF en % CBF-reductie verschilden niet tussen de drie patiënten-groepen.
De regressie-analyse van het verband tussen % piek VO2 bij de CPET en de CBF-verandering tijdens HUT voor de drie groepen toonde dat voor geen enkele van de drie groepen de helling van de regressie-grafiek verschilde van nul, duidend op afwezigheid van een verband tussen inspanning-prestatie/deconditionering en orthostatische intolerantie. Bovendien verschilde de helling van de regressie-grafieken niet tussen de drie groepen.
Bij de M.E./CVS-patiënten toont de verdeling op basis van deconditionering (bepaald via CPET; geen deconditionering = piek VO2 ≥ 85%, milde deconditionering = piek VO2 65-85% en ernstige deconditionering = piek VO2 < 65%) over de verschillende hemodynamische responsen tijdens HUT geen significante verschillen (p = 0.32).
De graad van CBF-reductie in de drie M.E./CVS patiënten-groepen werd onderverdeeld volgens de mate van deconditionering. In geen enkele van deze drie patiënten-groepen was er een significant verschil wat betreft de graad van CBF-reductie over de drie categorieën deconditionering.
De subgroep-analyse van patiënten op basis van het interval tussen HUT & CPET (minder dan 4 maand was, tussen 4 & 8 maand, en tussen 8 maand & 1 jaar), toonde geen verschil wat betreft het verband tussen % piek VO2 en de CBF-reductie. Geen enkele van de grafiek-hellingen was verschillend van nul. Bovendien verschilde de gemiddelde % piek VO2 niet tussen de groepen, net zoals het percentage CBF-reductie.
Bespreking
Direct tegengesteld met de hypothese dat orthostatische intolerantie zou worden veroorzaakt door deconditionering, stelden wij in deze grote studie met M.E./CVS-patiënten vast dat er geen verband is tussen de aanwezigheid van objectief gemeten orthostatische intolerantie en de mate van objectief gemeten deconditionering. We onderzochten 199 volwassenen met M.E./CVS die een HUT en CPET ondergingen binnen een interval van 1 jaar, waarbij 86% een abnormale reductie van de CBF hadden tijdens de kantel-test, consistent met orthostatische intolerantie. Alle patiënten met POTS (n = 39), alle met dOH (n = 27), en 105/133 (79%) van degenen met een normale HR- & BP-respons vertoonden een CBF-reductie van meer dan 13% tijdens de kantel-test. In de drie groepen patiënten met een abnormale CBF-reductie tijdens HUT was er geen verband tussen het percentage piek VO2 en de CBF-reductie tijdens HUT. Ook werden, bij categorisatie van het percentage piek VO2 (geen, milde en ernstige deconditionering), geen significante verschillen gevonden in de drie patiënten-categorieën op basis van HUT HR- & BP-resultaten. In de groep M.E./CVS-patiënten (n = 28) zonder klinische manifestatie van OI, werden dezelfde piek VO2 resultaten gevonden vergeleken met M.E./CVS-patiënten met klinische manifestatie van OI (CBF > 13%). Tesamen genomen bieden deze bevindingen géén ondersteuning voor de hypothese dat deconditionering een bepalende factor is voor de pathogenese van orthostatische intolerantie bij M.E./CVS.
Deconditionering
Studies aangaande deconditionering bij M.E./CVS zijn tegenstrijdig: sommige studies suggereren bewijs voor fysieke deconditionering, terwijl andere vonden dat deconditionering een ontoereikende verklaring is voor de inspanning-intolerantie bij M.E./CVS.
In het algemeen wordt bij veel studies de term deconditionering breed gebruikt maar minder goed gedefinieerd. Deconditionering kan worden gedefinieerd als omkeerbare veranderingen /funktie-verlies in lichaamssystemen te wijten aan lichamelijke inaktiviteit. Elk orgaan of systeem kan deconditionering ondergaan: het cardiovasculair systeem, spieren, beenderen, longen, het spijsverteringsstelsel, het urinair systeem, bloed, het endocrien stelsel, de huid en het zenuwstelsel. Afname van de spierkracht en spiermassa is de belangrijkste en meest consistent gerapporteerde kenmerk van deconditionering. Gedaalde piek VO2 en verminderde cardiale output [hoeveelheid bloed die per minuut door het hart wordt voortgestuwd] tijdens inspanning zijn ook verbonden met deconditionering maar kunnen vooreerst het resultaat zijn van de gedaalde spiermassa. Spierkracht werd ook bestudeerd: bij M.E./CVS-patiënten werd – gebruikmakend van de handgreep-kracht-test – gedaalde handgreep-kracht aangetoond, vergeleken met gezonde controles en MS-patiënten [Nacul LC et al. Hand grip strength as a clinical biomarker for ME/CFS and disease severity. Front Neurol. (2018) 9: 992]. Niettemin wordt het meten van inspanning-capaciteit/piek VO2 beschouwd als de gouden standaard voor het bepalen van deconditionering. In een meta-analyse werd de beschikbare literatuur over piek VO2 bij M.E./CVS-patiënten vs. HCs besproken [Franklin JD et al. Peak oxygen uptake in Chronic Fatigue Syndrome/ Myalgic Encephalomyelitis: a meta-analysis. Int J Sports Med. (2019) 40: 77-87]. De auteurs concludeerden dat, ondanks substantiële variabilieit tussen studies, het beschikbaar bewijs aangeeft dat M.E./CVS-patiënten een significant lagere piek VO2 hebben t.o.v. HCs. Een andere studie vond bij M.E./CVS-patiënten een positieve correlatie tussen the handgreep-kracht en piek VO2 [Jammes Y et al. Maximal handgrip strength can predict maximal physical performance in patients with chronic fatigue. Clin Biomech. (2020) 73: 162-5]. De oorzaken van verminderde inspanning-prestatie/piek VO2 bij M.E./CVS-patiënten omvatten zowel skeletspier-vermoeidheid en een gewijzigde bezenuwing van het centraal zenuwstelsel [Jammes Y, Retornaz F. Skeletal muscle weakness often occurs in patients with Myalgic Encephalomyelitis/ Chronic Fatigue Syndrome (ME/CFS). J Exp Neurol. (2020) 1: 35-9]. Bovendien bleken chronotropische incompetentie tijdens inspanning door M.E./CVS-patiënten [Davenport TE, VanNess JM et al. Chronotropic intolerance: an overlooked determinant of symptoms and activity limitation in Myalgic Encephalomyelitis/ Chronic Fatigue Syndrome? Front Pediatr. (2019) 7: 82] en cardiovasculire deconditionering ook bij te dragen tot de VO2-reductie.
Het verband tussen deconditionering en hemodynamische abnormaliteiten bij HUT werd voornamelijk benadrukt bij POTS-patiënten. POTS werd in verband gebracht met deconditionering bij een aantal studies en deze promoten allemaal inspanning-training als onderdeel van de behandeling; wat impliceert dat deconditionering ten minste een bijdrage factor is voor de pathofysiologie van POTS. Alternatieve verklaringen voor POTS omvatten echter vermindering van het bloedvolume, mest-cel aktivatie aandoeningen, perifere autonome neuropathie, hoge waarden norepinefrine tijdens staan en genetische abnormaliteiten. Belangrijk is dat in de huidige studie 11% van de M.E./CVS-patiënten met POTS geen tekenen van deconditionering vertoonden en 33% had milde deconditionering. Ongeacht de graad van deconditionering vertoonden alle M.E./CVS-patiënten met POTS een abnormale CBF-reductie tijdens de kantel-test. Als er een duidelijk verband was geweest tussen de mate van CBF-reductie (objectief bevestigde OI) en de mate van % piek VO2-daling (objectief bevestigde deconditionering), dan zou dit ondersteuning hebben geboden voor de hypothese dat inspanning-therapie voordelig zou kunnen zijn voor de behandeling van OI bij M.E./CVS. In plaats daarvan suggereren onze gegevens dat inspanning-therapie alleen waarschijnlijk niét doeltreffend is voor het verbeteren van OI-symptomen bij deze patiënten-populatie, en dat doeltreffende behandeling van de orthostatische intolerantie meer waarschijnlijk zal leiden tot een verbeterde funktie. Dit is niet enkel waar voor M.E./CVS-patiënten met POTS, maar ook M.E./CVS-patiënten met een normale HR- & BP-respons, en M.E./CVS-patiënten met dOH. Als klinische implicatie is het daarom waarschijnlijk dat inspanning-therapie de OI-problemen niét zal oplossen, ten minste bij patiënten met M.E./CVS […]. Andere types van behandeling zullen wellicht meer succes hebben bij het verbeteren van de symptomatologie.
Gedaald bloedvolume en abnormale veneuze ‘pooling’ zijn aanwezig bij POTS en ook bij andere vormen van orthostatische intolerantie. In een eerdere studie met M.E./CVS-patiënten zonder POTS bevestigden we het verband tussen verminderd bloedvolume en meer OI-klachten, en het verband tussen verminderd bloedvolume en de reductie qua % piek VO2 [van Campen CLMC, Visser FC. Blood volume status in patients with Chronic Fatigue Syndrome: relation to complaints. Int J Clin Med. (2018) 9: 809-19 /// van Campen CMC, Rowe PC, Visser FC. Blood volume status in ME/CFS correlates with the presence or absence of orthostatic symptoms: preliminary results. Front Pediatr. (2018) 6: 4]. Verder hebben we ook een grotere cardiale index [cardiale ‘output’ gedeeld door lichaam-oppervlakte] getoond tijdens HUT bij M.E./CVS-patiënten t.o.v. gezonde vrijwilligers, wat de ‘pooling’-hypothese ondersteunt [van Campen CMC, Visser FC. The abnormal cardiac index and stroke volume index changes during a normal tilt table test in ME/CFS patients compared to healthy volunteers, are not related to deconditioning. J Thrombos Circ. (2018) 2: 1-8].
Beperkingen
De patiënten die in deze studie werden opgenomen waren een subgroep stabiele M.E./CVS-patiënten die HUT en CPET hadden ondergaan binnen een interval van 1 jaar. De stabiliteit van de ziekte werd bevestigd via het bekijken van patiënten-dossiers door een ervaren klinicus. Verder werd de HUT uitgevoerd bij patiënten die géén OI-medicatie kregen of compressie-kousen droegen. Dit heeft mogelijk ‘bias’ geïntroduceerd. Het maximum interval tussen HUT en CPET werd vastgelegd op één jaar. De subgroep-analyse van patiënten met een interval kleiner dan 4 maand, tussen 4 & 8 maand, en tussen 8 maan & 1 jaar vertoonden echter geen afwijking van de voornaamste studie-bevindingen voor het ganse staal, namelijk dat er geen verband was tussen het percentage piek VO2 en CBF-reductie. Niettemin is er prospectieve bevestiging van onze bevindingen vereist. Onze kliniek evalueert patiënten met een vermoeden van M.E./CVS. We kunnen geen commentaar geven over het feit of onze resultaten bij M.E./CVS-patiënten met POTS kunnen worden uitgebreid tot deze met POTS alleen (zonder M.E./CVS) – een groep die typisch mildere funktionele stoornissen vertoont – aangezien we geen patiënten met POTS alleen opnamen in onze studie. Deze vraag verdient aandacht in toekomstige studies.
Besluit
Ondanks de algemeen aanvaarde opvatting dat er een oorzakelijk verband is tussen deconditionering en OI, biedt deze studie geen ondersteuning van deze hypothese. Bij M.E./CVS-patiënten was de objectieve meting voor OI (gedefinieerd door CBF-reductie tijdens HUT) niet gerelateerd met deconditionering (gedefinieerd door % piek VO2 tijdens CPET).