Op de 9e ‘Invest in M.E. International Conference’ over research naar M.E. (30 Mei 2014) besprak Jonas Blomberg (Hij was degene die rapporteerde dat er géén XMRV bij Zweedse M.E.-patiënten werd aangetroffen.) de mogelijkheid tot door infektie geïnduceerde auto-immuniteit bij M.E. Zijn lab gebruikt een techniek die hen in staat stelt honderden antilichamen ter zelfder tijd te bekijken. Auto-immuniteit kan het centraal zenuwstelsel en de perifere zenuwen beschadigen. Bij M.E. zouden er “post-translationele modificaties” (veranderingen in de eiwitten na de vertaling vanuit RNA) of kruis-reagerende microbiële proteïnen kunnen voorkomen. Er zijn aanwijzingen dat M.E.-patiënten een verstoorde mitochondriale werking vertonen, wat verband zou kunnen houden met de post-exertionele malaise en uitputting. Een slechter werkend energie-metabolisme zou te wijten kunnen zijn aan een blokkage door bepaalde antilichamen. Er zijn veel neurologische ziekten die een auto-immune basis hebben (bv. M.S.). Er zijn ook veel voorbeelden van post-infektueuze auto-immuniteit (Mycoplasma, Chlamydia, EBV, CMV, Toxoplasmose, Borrelia, enz. (Wij gaven hier al meermaals mee dat wellicht niet één enkele verwekker verantwoordelijk is voor M.E.). Volgens Blomberg is het “beter te kijken naar antilichamen, dan naar de microbe zelf”.
Onderstaand artikel van Blomberg en zijn collegas van de afdeling Klinische Microbiologie van het ‘Uppsala Academic Hospital’ (Zweden) in het prestigieus wetenschappelijk tijdschrift PLoS ONE maakt melding van het feit dat bij M.E.-patiënten antilichamen in hun bloed werden aangetroffen, die gericht zijn tegen een proteïne dat voorkomt in menselijke cellen en in bakterieën. Omdat gezonde mensen zelden of nooit dit soort antilichamen hebben, zouden hun resultaten de theorie ondersteunen dat M.E. minstens in sommige gevallen een zogenaamde auto-immune ziekte is die wordt getriggerd door een courante infektie.
In deze studie construeerden de researchers op een synthetische manier kleinere delen (peptiden, ketens van aminozuren) van een proteïne genaamd Hsp60. Dit komt voor in de energiefabriekjes van cellen (de mitochondrieën; die evolutionair eigenlijk ‘intracellulaire bakterieën’ zijn die oorspronkelijk – meer dan een miljard jaren geleden – door onze cellen werd opgenomen) van multi-cellulaire organismen (zoals de mens) en in microben. Antilichamen tegen delen van het Hsp60-proteïne komen ook courant voor bij patiënten met diabetes, Multipele Sclerose en andere auto-immuun ziekten.
Met behulp van de geconstrueerde peptiden hebben de onderzoekers kunnen nagaan of patiënten met M.E. antilichamen in hun bloed hebben die gericht zijn tegen delen van Hsp60. Dat was het geval. Maar niet bij allemaal; het aantreffen van antilichamen tegen Hsp60 verklaart dus niet alles. De resultaten komen wel overéén met het idee dat M.E. een auto-immuun ziekte is. In 17 op 69 (ca. 25%) bloedstalen van M.E.-patiënten waren antilichamen aanwezig tegen een peptide aanwezig in het Hsp60-proteïne uit het micro-organisme Chlamydia pneumoniae (Hsp60 van mensen en microben lijken echter erg op mekaar dus dit betekent niet noodzakelijk dat C. pneumoniae aanleiding heeft gegeven tot de antilichamen; dat moet verder worden nagegaan.). Slechts 1 staal van 331 gezonde bloed-donoren en 68 patiënten met één van de twee auto-immuun ziekten M.S. of S.L.E. had dergelijke antilichamen.
Op basis van deze bevindingen brachten Blomberg et al. de hypothese naar voor dat antilichamen aangemaakt in respons op een infektie zou kunnen bijdragen tot de symptomen van M.E. en dit door een ontwrichting van de normale werking van Hsp60 in mitochondrieën. Dit dient echter nog verder te worden onderzocht.
Het artikel is vrij technisch en alles tot in detail uitleggen zou ons te ver leiden. Het is dan ook onze bedoeling om onderzoekers in te lichten zodat ze dit kunnen meenemen naar hun research. Patiënten kunnen het doorgeven aan hun behandelaars en pleitbezorgers kunnen er verder op bouwen.
————————-
PLoS One (2013) 8(11): e81155
Epitopes of microbial and human heat-shock protein 60 and their recognition in Myalgic Encephalomyelitis
Elfaitouri A, Herrmann B, Bölin-Wiener A, Wang Y, Gottfries CG, Zachrisson O, Pipkorn R, Rönnblom L, Blomberg J
Section of Clinical Microbiology, Department of Medical Sciences, Uppsala University, Uppsala, Sweden
Samenvatting
Myalgische Encefalomyelitis (M.E., ook Chronische Vermoeidheid Syndroom genoemd), een ziekte met chronische vermoeibaarheid, cognitieve dysfunkties en spierpijn met een ongekende etiologie, begint dikwijls met een infektie. Het chaperonine [Chaperoninen behoren tot een grote klasse molekulen die helpen bij proteïne-opvouwing, genaamd molekulaire chaperones. Zie o.a. ‘‘Heat-shock’ proteïnen en inspanning bij CVS’] menselijk ‘heat-shock’ proteïne 60 (Hsp60) voorkomend in mitochondrieën en in bakterieën, is evolutionair sterk geconserveerd gebleven, antigeen [d.w.z. kan aanzetten tot antilichaam-produktie] en een belangrijk auto-antigen. De anti-Hsp60 humorale immuun-respons (IgG en IgM) werd bestudeerd bij 69 M.E.-patiënten en 76 bloed-donoren (BD) (de ‘training-set’ [Van de 69 M.E.-patiënten waren er 29 met enkel M.E. (Canadese criteria 2007), 13 met M.E.+FM, 15 M.E.+IBS & 12 M.E.+FM+IBS. Bij de 7 niet-M.E. patiënten: 4 met FM & 3 met FM+IBS.]) met recombinant menselijk en E. coli [bakterie] Hsp60, en 136 overlappende en geselekteerde peptiden van Hsp60 van mensen, Chlamydia, Mycoplasma en 26 andere soorten in een Suspensie Multiplex Immuno Test (SMIA) [bepalen van meerdere antilichamen ter zelfder tijd]). Peptiden van de Hsp60 helix [spiraalvormige secundaire struktuur van proteïnen] hadden een chaperonine-achtige aktiviteit maar deze en andere Hsp60-peptiden bonden ook IgG en IgM met een M.E. voorkeur, wat er theoretisch op wijst op een competitie tussen Hsp60 funktie en antilichaam-binding. Er werd een op Hsp60 gebaseerd panel van 25 antigenen geselekteerd. Bij evaluatie met 61 andere M.E. [De ‘evaluatie-set’: 61 patiënten met hoofd-diagnose of M.E., maar 5 voldeden ook de criteria voor FM en 6 voor IBS.] en 399 niet-M.E. stalen (331 BD, 20 Multipele Sclerose en 48 Systemische Lupus Erythematosus patiënten), detekteerde een peptide van Chlamydia pneumoniae Hsp60 IgM in 15 op 61 (24%) bij M.E. en in 1 op 399 niet-M.E. aan een hoge ‘cut-off’ (p < 0.0001). IgM tegen specifieke kruis-reagerende epitopen van menselijk en microbieel Hsp60 komt voor in een subgroep van M.E., wat compatibel is met door infektie-geïnduceerde auto-immuniteit.
Inleiding
Chaperoninen zijn courante auto-antigenen. Hsp60 is uniek wat betreft de hoge conservatie bij pro- en eukaryoten [cellen zonder en met kern] en het feit dat ze zeer antigeen zijn. Multipele Sclerose (M.S.) patiënten hebben auto-antilichamen (overwegend IgM) tegen chaperoninen zoals Hsp60, Hsp70 en alfa-B-crystalline [ook een (klein) ‘heat-shock proteïne]. Antilichamen tegen peptiden van humaan Hsp60 komen ook courant voor bij type-1 diabetes. Antilichamen tegen een microbieel Hsp60 zullen waarschijnlijk kruis-reageren met menselijk Hsp60, wat ook kan kruis-reageren met andere humane proteïnen.
Myalgische Encefalomyelitis (M.E.) – ook ‘Chronische Vermoeidheid Syndroom’ (CVS) genoemd, is een chronische invaliderende ziekte, gekenmerkt door chronische vermoeibaarheid, cognitieve dysfunktie en spierpijn. Talrijke onderzoeken hebben ook een onverklaarde langdurige chronische inflammatie en immuun-dysfunktie bij sommige M.E.-patiënten aangetoond, inclusief auto-immuniteit. Een mitochondriale dysfunktie bij M.E.-patiënten werd ook gerapporteerd maar dit vergt verder onderzoek. M.E. overlapt met fibromyalgie (FM) en prikkelbare darm syndroom (IBS). Het komt vaak naar boven na een ernstige virale of bakteriële infektie. Humaan herpes-virus 6 (HHV-6), Epstein-Barr virus (EBV), enterovirussen, parvovirus-B19, Chlamydia pneumoniae & Mycoplasma bleken betrokken bij M.E. maar er is geen bewijs dat ze de enige oorzaak van M.E. zijn. [...] Hoewel er beperkingen zijn wat betreft de interpretatie van infektie-serologie [aantonen van antilichamen], is het in de praktijk dikwijls mogelijk voorbije of aanwezige microbiële aktiviteit vast te stellen door het bestuderen van de waarden van IgG en IgM [types antilichamen] gericht tegen de microbe. Het huidig onderzoek ontsprong uit een grote inspanning om serologische merkers die selektief zijn voor M.E. te vinden. Meer dan 1.000 virale, bakteriële en protozoale antigenen (volledige microben, recombinante proteïnen en synthetische peptiden) werden getest. We observeerden dan een tendens voor een selektief reageren van Hsp60-antigenen met M.E.-stalen vergeleken met controles. Dit was de aanleiding voor de huidige studie, waarbij SMIA werd gebruikt om simultaan IgG- en IgM-antilichamen tegen recombinante en peptide ‘heat-shock’ proteïne 60 (Hsp60) antigenen van mensen en vele microben te detekteren bij M.E. en controles. We vonden een belangrijk epitoop [deel van een macromolekule (meetsal proteïne) dat kan worden herkend door antilichamen of cellen van het immuunsysteem] dat overlapte met de peptide-bindende helix van Hsp60. Enkele van de Hsp60-epitopen bonden preferentieel antilichamen in M.E.-stalen. Bij het testen op een onafhankelijke evaluatie-groep van 61 M.E.-patiënten, reageerde één van de antigenen preferentieel met M.E.-, maar niet zoveel met BD-, M.S.- en S.L.E.-stalen.
Er werden abnormale Hsp60-waarden en een abnormale Hsp60-respons op inspanning gevonden bij M.E.-patiënten [Thambirajah AA, Sleigh K, Stiver HG, Chow AW. Differential heat-shock protein responses to strenuous standardized exercise in Chronic Fatigue Syndrome patients and matched healthy controls. Clin Invest Med (2008) 31: E319-E327; zie ‘‘Heat-shock’ proteïnen en inspanning bij CVS’]. Het effekt van Hsp60-antilichamen op humaan Hsp60 en mitochondriale funkties, en hoe een mogelijk nadelig effekt van dergelijke antilichamen normaal wordt vermeden, dient nog te worden bepaald. Onze resultaten tonen Hsp60-epitopen aan die worden herkend door het immuunsysteem van gezonde individuen, meer bij IgM- dan bij IgG-antilichamen, alsook een selektieve immuun-respons gericht tegen enkele Hsp60-epitopen in een subgroep M.E.-patiënten. Het is waarschijnlijk dat Hsp60-antilichaam reakties te wijten aan infektie, de vorming van auto-antilichamen tegen humaan Hsp60 bevorderen. Of dit enige relevantie heeft voor de pathogenese en diagnose van M.E. is onzeker.
[…]
Bespreking
Hsp60 is een belangrijke molekule bij een aantal funkies, bv. als mitochondriaal chaperonine dat deelneemt aan cellulaire stress-reakties en het aanbieden van molekulen op het cel-oppervlak en extracellulair. Het zou ook NK-cel aktiviteit kunnen reguleren [Michaëlsson J, Teixeira de Matos C, Achour A, Lanier LL, Kärre K et al. A signal-peptide derived from Hsp60 binds HLA-E and interferes with CD94/NKG2A recognition. J Exp Med (2002) 196: 1403-1414]. Humaan Hsp60 ontstond waarschijnlijk uit Hsp60 van de alfa-proteobakterieën die de aanzet waren voor het ontstaan van mitochondrieën. De sterke conservatie in eu- en prokaryoten en hoge antigeniteit [capaciteit om specifiek te binden op antilichamen] bestemmen het voor tot immunologische kruis-reaktiviteit. Enkelvoudige nucleotide polymorfismen [kleine variaties in het DNA] in humaan Hsp60 veroorzaken ‘erfelijke spastische paraplegie’ [heterogene groep neurodegeneratieve aandoeningen gekenmerkt door progressieve spasticiteit en zwakte van de onderste ledematen]. Een verkeerde werking van Hsp60 kan zodoende theoretisch diverse effekten veroorzaken: mitochondriale dysfunktie, immune ontregeling en kwalen van het centraal zenuwstelsel. Het is een molekule die centraal staat bij auto-immuniteit. Auto-immune ziekten waar Hsp60-antilichamen werden gerapporteerd, zijn M.S., type-1 diabetes en atherosclerose. Dit artikel identificeert kruis-reagerende Hsp60-epitopen met een grote set van lange synthetische peptiden en hun selektieve herkenning bij sommige patiënten die lijden aan M.E. Het zou een toekomstige logische uitbreiding kunnen zijn om te onderzoeken of affiniteit-gezuiverde antilichamen tegen deze epitopen interfereren met Hsp60 of met de mitochondriale funktie.
Overlappende peptiden van humaan Hsp60 identificeerden een frequent herkend auto-epitoop (peptiden G20 en G20c) van humaan Hsp60, dat de helix, een belangrijke proteïne-bindende plaats van het Hsp60-chaperonine, overlapt. Epitopen die werden gedetekteerd met de IgM-test waren talrijker dan deze die werden gevonden met de IgG-test. Dit werd gezien bij de 3 epitoop-scans, met humaan, Chlamydia en Mycoplasma Hsp60. Dit duidelijk verschil in epitoop-repertoire tussen de IgG- en IgM-testen werd, naar ons weten, nog niet eerder veastgesteld. Bij de Ig-klasse ‘switch’ [wisseling van immuunglobuline-isotype] zou een epitoop-selektie kunnen betrokken zijn die gebaseerd is op de graad van auto-reaktiviteit en aviditeit [binding-neiging]. De manier van presentatie van peptiden aan het ‘bead’-oppervlak was ook belangrijk. [Bij de SMIA-test zijn de peptide-antigenen via een ‘spacer’-molekule gebonden op ‘beads’ (pareltjes)] Er werden verschillen gezien tussen reaktiviteit-patronen van Chlamydia Hsp60-peptiden met verschillende ‘spacer’-lengtes, het meest uitgesproken bij de IgG-test.
Enkele peptiden van humaan Hsp60 behielden een chaperonine-achtige, eerder gemengde proteïne-bindende aktiviteit. Deze niet-antilichaam-afhankelijke binding creëerde onzekerheid over hoeveel van het signaal van de antilichaam-afhankelijke binding specifiek was. In experimenten met blokkerende proteïnen en titraties vonden we echter dat de proteïne-inhoud van het patient-staal genoeg was om de algemene proteïne-binding van enkele Hsp60-peptiden te blokkeren. De verdunning-vloeistof van het test-systeem was proteïne-vrij. Dit liet ons toen de chaperonine-achtige peptide- en proteïne-binding van bepaalde Hsp60-peptiden te detekteren en evalueren. We gebruikten 5 [gelabelde] dodecapeptiden [peptide bestaande uit 12 aminozuren] die werden geselekteerd op hoge Hsp60-affiniteit. Twee daarvan bonden in onze SMIA-test op zowel recombinant humaan en E. coli Hsp60 en op peptiden homoloog met G20c die de helix bevatten. Zodoende was de binding-specificiteit van de G20c-peptiden gelijkaardig met die van het volledig Hsp60-proteïne. De proteïne-bindende aktiviteit kwam preferentieel voor dichtbij de helix, een primaire proteïne-bindende struktuur van het Hsp60 chaperonine.
Enkele humane Hsp60 peptiden reageerden selektief met M.E.-stalen vergeleken met deze van BD. IgM-reakties maakten meer onderscheid van IgG-reakties. Een humaan Hsp60-peptide (G20c), waarbij 3 aminozuren waren verschoven naar het amino-einde ten opzichte van het-G20 peptide, vertoonde een hogere verhouding antilichaam-binding/NTC-binding [NTC = ‘non-template control’; negative controle (zonder patiënten-staal); deze waarde kan worden beschouwd als ‘achtergrond’] in menselijke stalen dan het G20-peptide. Daarom kozen we het als basis voor verdere onderzoeken.
In een uitbreiding van de epitopen-scan vergeleken we peptiden die homoloog zijn met humaan G20c peptide, een ‘fyloscan’ [zoeken naar evolutionaire verbanden]. Bepaalde M.E.- en BD-stalen gaven hoge IgG en IgM antilichaam-reakties tegen Hsp60 peptides van Leishmania en Schistosoma. Net zoals Plasmodium, komen deze microben zelden voor in Zweden. De zeer sterk bewaarde sequentie van Hsp60 kan leiden tot onverwachte serologische kruis-reakties. De sterke correlatie-coefficiënten van enkele struktureel tegenstrijdige peptide-paren ondersteunt deze conclusie. Ondanks een duidelijk sequentie-verschil en een grote fylogenetische afstand [minder evolutionaire verwantschap], vertoonden peptiden van E. coli, Listeria, Burkholderia, Staphylococcus en Cryptosporidium [bakterieën] een bijna perfekte antigeniteit-correlatie voor de IgG-gegevens. Een minder perfekte, maar nog steeds sterke, correlatie werd gezien voor de antigeniteiten van vele G20c-homologen bij de IgM-test. De diversiteit van sequentie-herkenning was dus groter voor de IgM- dan voor de IgG-testen. Eén interpretatie is dat een grotere diversiteit qua IgM-herkenning wordt vervangen door een eenvoudiger IgG-herkenning tijdens maturatie van de humorale immuniteit; wat een “finaal gemeenschappelijk” anti-Hsp60 mechanisme suggereert. Dezelfde conclusie kan worden getrokken uit het hoger aantal epitopen herkend bij de IgM-test met overlappende peptiden van menselijk Hsp60, Chlamydia pneumoniae Hsp60 en Mycoplasma penetrans Hsp60. Een groot initieel aantal IgM epitopen zou kunnen vervangen zijn een klein aantal meer kruis-reacgerende IgG epitopen. Men kan redelijkerwijs veronderstellen dat herhaalde blootstellingen aan microbiële Hsp60-epitopen normaal gezien naar onschadelijke, meer of minder auto-reaktieve, antilichamen leidt. […]. Het fenomeen van ‘epitoop-spreiding’ [manier waarop auto-immuniteit kan optreden, gebruikmakend van een mechanisme van molekulaire nabootsing] zou een gelijkaardig iets kunnen zijn. De verregaande conservatie en kruis-reaktiviteit van bepaalde Hsp60 epitopen is van kritiek belang bij het onderscheiden van ‘self/non-self’, met een groot potentieel op fouten.
De observaties van de ‘fylo-scan’, en eerdere publicaties, leidden er ons toe 3 meer overlappende peptide-sets te synthetiseren: één met een tri-ethyleen-glycol ‘spacer’ [inerte molekule tussen antilichaam en drager om ruimtelijke afstand te scheppen] van Mycoplasma penetrans Hsp60 en 2 van Chlamydia pneumoniae Hsp60. De laatste 2 hadden ofwel een tri- of een hexa-ethyleen-glycol ‘spacer’. De ‘spacers’ leverden gelijkaardige, maar geen identieke, resultaten op. De relatief lange peptiden (30-meren) die hier werden aangewend, zouden enige secundaire struktuur en ‘mimicking’ [nabootsing] van conformationele epitopen kunnen toelaten. Dit ligt echter ver van de meer volledige epitoop-configuratie van een volledig proteïne.
Meerdere van de onderscheidende peptiden die werden gedefinieerd op basis van de training-set kwamen van Chlamydia pneumoniae en Mycoplasma penetrans. Drie belangrijke Hsp60-gebieden bevatten M.E.-selektieve epitopen, halverwege tussen het amino-einde en het midden, het midden, en halverwege tussen het midden en het carboxy-einde. Het helix-domein is dus niet het enige M.E.-specifieke domein. IgM-epitopen bleken meer frequent M.E. en niet-M.E. stalen te onderscheiden. Vele, maar niet alle, van de onderscheidende peptiden gaven ook hogere NTC-waarden. Het blokkerend effekt van de proteïnen in de stalen, en de subtractie-procedure [De waarden verkregen van de NTC en de ‘naakte pareltjes’ werden afgetrokken van de meet-waarden van de stalen.], waarbij de M.E. en niet-M.E. stalen op dezelfde manier werden behandeld, controleerde voor de chaperonine-achtige binding van die peptiden.
De meeste van de antigenen die werden gedefinieerd op basis van de ‘training-set’ waren niet zo M.E.-selektief in de ‘evaluatie-set’. Dit was te wijten aan de variërende IgM-reaktiviteit in de stalen van de bloed-donoren van verschillende jaren. Het is dus waarschijnlijk dat vele van de “M.E.-specifieke” IgM-reakties die werden gevinden in de ‘test-set’ te wijten waren aan de lage reaktiviteit in de bloed-donor stalen van 2010. Het Chlamydia pneumoniae G20c homoloog peptide in de IgM-test behield echter een uitgesproken M.E.-preferentie. Het verdient te worden overwogen als lid van een toekomstig M.E. biomerker-panel.
Reaktiviteit voor een waaier aan Hsp60-epitopen is courant bij zowel gezonde individuen als personen met gevarieerde ziekten. Er dient een bredere studie met inbegrip van meer stalen van verschillende soorten S.L.E.-patiënten en andere auto-immune ziekten (zoals T1D en Reumatoïde Arthritis) plus patiënten die lijden aan myocard-infarct en andere tekenen van atherosclerose, te worden uitgevoerd.
Overzicht van antigeniteiten van humaan, Chlamydia en Mycoplasma Hsp60-peptiden uit onze studie, in de context van resultaten van andere Hsp60-epitoop ‘mapping’-studies.
Onze resultaten vergeleken met eerder werk aangaande Hsp60-epitopen
Wanneer de resultaten van onze epitopen-scanning in de context van eerder gerappporteerde Hsp60-epitopen werden geplaatst, dook een complex beeld op. Er werden meerdere ziekte-correlaties en diagnostische toepassingen voor korte synthetische Hsp60-peptiden gemeld. Onze resultaten met 30-mer overlappende peptiden met menselijke, Chlamydia en Mycoplasma peptiden deden denken aan, maar waren verre van identiek met, eerdere resultaten.
Implicaties van de resultaten voor het begrijpen van de pathogenese van M.E.
Hsp60 is een belangrijk auto-antigen. De funktie van Hsp60 is het interageren met proteïnen op verschillende manieren, dus is het geen verrassing dat het naar voor komt als een kandidaat bij veel beschouwingen over het pathomechanisme. Hoewel we relatief hoge waarden van antilichamen tegen specifiieke Hsp60-epitopen vinden bij M.E., is de hoge frequentie van anti-HSP60 antilichamen in controle-stalen, en de hoge conservatie-graad en vele funkties van Hsp60, een argument tegen simplistische conclusies betreffende zijn etiologische rollen en mogelijke therapeutische implicaties [peptide-vaccins kunnen negatieve effekten geven]. Resultaten van anderen geven aan dat Hsp60 kruis-reakties ook epitopen van andere chaperoninen omvatten, en misschien virale kaspel proteïnen [coxsackie- en picorna-virussen]. Onze resultaten zijn compatibel met de aanwezigheid van door infektie opgewekte auto-antilichamen bij M.E. De bevinding dat auto-antilichamen voorkomen bij M.E. is niet nieuw [lees bv. ‘Vaccinatie en CVS’]. Er werd een verhoogde frequentie van antilichamen tegen cardiolipine [belangrijk bestanddeel van het binnenste membraan van het mitochondrium] gerapporteerd [Hokama Y et al. Anticardiolipin antibodies in the sera of patients with diagnosed Chronic Fatigue Syndrome. J Clin Lab Anal (2009) 23: 210-212]. Zoals Hsp60 is dit een molekule die voorkomt in zowel mitochondrieën als bakterieën. Het panorama aan auto-antilichamen bij M.E. zou verder onderzocht moeten worden.
Speculatie betreffende een mogelijke pathogene rol van anti-Hsp60
De verstrekkende vermoeibaarheid bij M.E. zou verband kunnen houden met een verstoord aëroob energie-metabolisme tijdens herstel van inspanning [Vanness JM, Snell CR et al. Subclassifying Chronic Fatigue Syndrome through exercise-testing. Medicine and science in sports and exercise (2003) 35: 908-913 /// White AT, Light AR et al. Severity of symptom-flare after moderate exercise is linked to cytokine-activity in Chronic Fatigue Syndrome. Psychophysiology (2010) 47: 615-624, zie ‘Symptoom-opflakkering verbonden met cytokine-aktiviteit bij CVS’] en mitochondriale dysfunktie [Plioplys AV, Plioplys S. Electron-microscopic investigation of muscle mitochondria in Chronic Fatigue Syndrome. Neuropsychobiology (1995) 32: 175-181 /// Lodi R, Taylor DJ, Radda GK. Chronic Fatigue Syndrome and skeletal muscle mitochondrial function. Muscle Nerve (1997) 20: 765-766]. Men kan speculeren dat anti-Hsp60 antilichamen bij M.E. ook interfereren met de werking van Hsp60, in mitochondrieën en elders. Auto-antilichamen tegen mitochondriale enzymen van de Krebs-cyclus komen voor bij primaire biliaire cirrhose [zie ook ‘Verder onderzoek van mitochondriale funktie in spieren bij M.E.(cvs)’]. Immunologische abnormaliteiten, zoals NK-cel dysfunktie, worden frequent gemeld bij M.E. [Brenu EW et al. Longitudinal investigation of Natural Killer cells and cytokines in Chronic Fatigue Syndrome/Myalgic Encephalomyelitis. J Transl Med (2012) 10: 88. /// Fletcher MA et al. Biomarkers in Chronic Fatigue Syndrome: evaluation of Natural Killer cell function and dipeptidyl-peptidase IV/CD26. PLOS ONE (2010) 5: e10817]. Het is denkbaar dat een verstoring van de Hsp60 turn-over die wordt teweeggebracht door anti-Hsp60 de NK-cel aktiviteit zou kunnen beïnvloeden. […] Een auto-antilichaam afhankelijk mechanisme achter M.E. is ook in overéénstemming met de resultaten van behandeling met anti-CD20 monoklonaal antilichaam [zie ‘Gewijzigde funktionele B-cel subgroepen bij M.E.(cvs)’], waarbij B-cel depletie leidde tot substantiële verbetering bij ca. 60% van de M.E.-patiënten. Er zou moeten worden onderzocht of M.E. een gelijkaardige pathogenese heeft als de post-infektueuze neuro-immunologische ziekten.
Besluiten
Gebruikmakend van 3 sets van volledig overlappende synthetische 30mer peptiden in een multiplex suspensie test, definieerden we het patroon van IgG- en IgM-herkenning van Hsp60-epitopen van bloed-donoren en M.E.-patiënten. Bepaalde peptiden van Hsp60 van pro- en eukaryoten (inclusief mensen), voornamelijk van de helix, behielden een chaperonine-achtige proteïne-bindende aktiviteit maar bonden ook IgG en IgM in M.E.-stalen, en dit meer frequent en meer intens dan die van de controles. De IgM-epitopen waren taltijker dan de IgG-epitopen. Enkele van hen waren onderscheidend voor M.E. De overéénstemming van de resultaten van Hsp60-peptiden van diverse gastheren pleit voor een kruis-reagerende bron (via mimotopen [macromolekulen, dikwijls peptiden, die de struktuur van een epitoop nabootsen en een antilichaam-respons opwekken]) van de auto-antilichamen die voorkomen bij M.E. en controles. Er werd een consensus peptide-sequentie van een belangrijk kruis-reagerend epitoop, samenvallend met de helix, gedefinieerd. Of de anti-Hsp60 antilichamen van M.E.-patiënten en controles ontstaan na één of meerdere acute of chronische infekties kan niet worden vastgesteld via deze uitsluitend serologische studie. We identificeerden een synthetisch Hsp60-peptide dat mogelijks diagnostisch nuttig kan zijn, samen met andere merkers, in een toekomstig biomerker-panel voor M.E.-patiënten. Afgezien van de mogelijke relatie van anti-Hsp60 antilichamen met M.E., zijn de definitie van Hsp60-epitopen en hun kruis-reaktiviteiten belangrijke uitkomsten van dit werk.
